Vraag: Bij toepassing van een afwijkingsmogelijkheid in een stedenbouwkundige verordening, is een bijkomende toets aan artikel 4.4.1. VCRO dan nog vereist?
Antwoord:
Neen, de beperkte afwijkingsmogelijkheid (art. 4.4.1. VCRO) moet worden onderscheiden van een afwijkingsmogelijkheid voorzien in een verordening.
In het verleden was het daarentegen vaste rechtspraak van de Raad voor Vergunningsbetwistingen dat een gemeente ook rekening moest houden met de regels inzake beperkte afwijkingen in artikel 4.4.1. VCRO, zelfs wanneer een stedenbouwkundige verordening eigen afwijkingsmogelijkheden voorzag. Bijgevolg moest altijd een openbaar onderzoek georganiseerd worden, moest de afwijking voldoende beperkt zijn en was een afwijking uitgesloten m.b.t. de bestemming, de maximaal mogelijke vloerterreinindex en het aantal bouwlagen.
In een recent arrest van 12 juni 2018 zegt de RvVb dat de beperkte afwijkingsmogelijkheid op basis van artikel 4.4.1. VCRO toch moet onderscheiden worden van een afwijking in een vergunning die steunt op een afwijkingsregeling in het plan of de verordening zelf: “Daarvan te onderscheiden is een afwijking in een vergunning die steunt op een afwijkingsregeling in het plan of de verordening zelf. Voor zover de toepassingsvoorwaarden van een dergelijke afwijkingsregeling vervuld zijn, berust de afwijking op een keuze van de bevoegde overheid zelf, blijft de aanvraag binnen de contouren van het plan of de verordening en kan zij worden vergund zonder dat artikel 4.4.1, §1 VCRO toegepast moet worden. Artikel 4.4.1, §1 VCRO kan alleen als rechtsgrond voor een afwijking worden overwogen als het plan of de verordening niet in een eigen afwijkingsregeling voorziet of als de toepassingsvoorwaarden daarvan niet vervuld zijn.” (RvVb 12 juni 2018, nr. A/1718/0974).
Wilt u direct antwoord op uw vragen?
Met een abonnement op Schulinck Omgevingsrecht krijgt u binnen 48u een juridisch onderbouwd, praktisch antwoord.
Ontdek het zelf via onze database. Nog geen abonnement? Vraag dan snel een demo aan!