De Raad voor Vergunningsbetwistingen zet in zijn arrest van 10 september 2020 (RvVb. 20 september 2020, nr. A/2021/0033) de beoordelingsbevoegdheid van de gemeente voor een melding van een exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit (klasse 3) nog eens uiteen.
Hoewel de Raad bevestigt dat de beoordelingsvrijheid beperkt is, kan de meldingsplichtige ingedeelde inrichting in de praktijk een invloed hebben op mens en milieu zodat de gemeente er best niet te licht overgaat.
Artikel 111 Omgevingsvergunningendecreet (hierna OVD) stelt vooreerst dat de gemeente bij een melding klasse 3 moet nagaan of de exploitatie van de inrichting meldingsplichtig is (klasse 3) of niet verboden is volgens artikel 5.4.3, § 3 DABM.
De beoordeling bij een melding klasse 3 reikt dus maar tot het nagaan van het meldingsplichtige of verboden karakter van de exploitatie van de inrichting en is m.a.w. beperkt.
Bijzondere milieuvoorwaarden
Daarnaast kan de gemeente niet alleen in de meldingsakte, maar ook tijdens de exploitatie van de ingedeelde inrichting zelf, bijzondere milieuvoorwaarden opleggen (artikel 113 OVD). De bijzondere milieuvoorwaarden in een meldingsakte zijn evenwel beperkt in die zin dat ze;
- de ingedeelde inrichting niet onevenredig mogen beperken of verbieden
- worden opgelegd met het oog op de bescherming van mens en milieu tegen de gevolgen van de concrete exploitatie van de ingedeelde inrichting
- geen emissiegrenswaarden kunnen bevatten
- niet kunnen afwijken van de best beschikbare technieken (BBT) zoals vermeld in de algemene en sectorale voorwaarden in het DABM
De Raad benadrukt hierbij in zijn bovenstaand arrest het belang van het zorgvuldigheidsbeginsel: “De zorgvuldigheid verplicht […] ervoor te zorgen dat de feitelijke en juridische aspecten van het dossier deugdelijk onderzocht worden, zodat ze met kennis van zaken kan beslissen.”
De exploitatie van een ingedeelde inrichting klasse 3 kent overigens niet de finaliteit van een eerdere geweigerde milieuvergunning. Een eerdere weigering van een milieuvergunning of omgevingsvergunning, staat een latere meldingsakte, indien ingedeeld in klasse 3, dan ook niet in de weg.
Niet verbieden
De gemeente kan namelijk de oprichting of exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit (los van artikel 5.4.3, § 3 DABM) niet verbieden, gelet op haar beperkte beoordelingsvrijheid.
De appreciatiemarge van de gemeente bij een melding klasse 3 verschilt dus wezenlijk van de beoordelingscriteria bij een aanvraag omgevingsvergunning voor het exploiteren van een ingedeelde inrichting of activiteit.
Dit betekent evenwel niet dat de melding zomaar mag worden weggezet als een formaliteit waaraan de ingedeelde inrichtingen klasse 3 moeten voldoen.
Belangrijk in de verf te zetten is dat de melding an sich tot doel heeft dat de gemeente toeziet op de naleving van de algemene en sectorale milieuvoorwaarden alsook de bijzondere milieuvoorwaarden die door de gemeente zijn opgelegd in de meldingsakte. Het is niet omdat de gemeente slechts een beperkte beoordelingsvrijheid heeft m.b.t. klasse 3 inrichtingen, dat het verdere vervolg van de meldingsakte zich louter afspeelt in de kasten of op de harde schijven van de gemeente.
Een lokaal handhavingsbeleid toegepast door de aangestelde lokale toezichthouder milieuhandhaving kan de gemeente bijvoorbeeld helpen om het toezicht op de meldingen klasse 3 te organiseren.
Benieuwd naar onze andere opinies? Je vindt ze hier