Na de zonnepanelen lijken ook particuliere windmolens aan een opmars bezig. In alsmaar meer gemeenten komen burgers aankloppen om zich te informeren omtrent de vergunningsplicht van kleine of zelfs mini-windmolens bij de woning. Deze windturbines zijn maximaal 15 meter hoog en hebben een vermogen van maximaal 25 kW. Ze worden vaak geplaatst in de tuin of op het dak van het huis of het tuinhuis. De juristen van Schulinck Omgevingsrecht krijgen dan ook regelmatig de vraag welke regelgeving van toepassing is. In dit artikel bekijken we de stand van zaken.

Het windturbinearrest

Op dit moment bestaat er geen uniforme reglementering omtrent kleine windturbines. Bovendien liggen de kaarten vandaag ook moeilijker om zulke regels te maken. De reden hiervoor is een arrest van de Raad voor Vergunningenbetwistingen (RvVb 4 december 2018, nr. A-1819-0352, Mestdagh). Daarin stelde de Raad een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie (HvJ). De vraag luidde als volgt: moeten de VLAREM II milieuregelgeving betreffende de installaties voor het opwekken van elektriciteit door middel van windenergie en de Omzendbrief RO/2014/02 ‘Afwegingskader en randvoorwaarden voor de inplanting van windturbines’ gekwalificeerd worden als een plan of programma waarvoor een milieueffectbeoordeling (MER) moet worden opgemaakt volgens de Europese plan-MER- richtlijn (Richtlijn 2001/42)?

Op deze vraag antwoordde het HvJ (HvJ 25 juni 2020, nr. C24/19) dat het Vlaamse regelgevend kader betreffende windturbines, zowel voor wat betreft de VLAREM II als de Omzendbrief, in strijd is met de plan-MER-richtlijn. Het Hof is immers van mening dat voormelde instrumenten plannen en programma’s vormen die overeenkomstig de Richtlijn onderworpen zijn aan een MER. De instrumenten bevatten verschillende bepalingen voor de installatie van windmolens, waaronder maatregelen inzake veiligheid, en naargelang de planologische zones gedefinieerde slagschaduw, alsook geluidsnormen.

Omdat deze twee instrumenten niet aan een voorafgaandelijke MER-procedure zijn onderworpen, zijn de regels in principe onwettig tot stand gekomen. Bijgevolg zou een Belgische rechter in het oorspronkelijke geschil deze regelgeving niet kunnen toepassen en de omgevingsvergunning voor de windturbines kunnen vernietigen omdat ze genomen was op grond van onwettige regelgeving.

De decreetgever heeft de onwettigheid van VLAREM II en de Omzendbrief proberen te remediëren door de opmaak van een Validatiedecreet. Dat is een decreet waarbij het Vlaams Parlement “officieel” heeft verklaard dat het voormelde regelgevend kader wel geldig is, ondanks dat er destijds geen plan-MER werd opgesteld. Het decreet dat in werking trad op 24 juli 2020 verklaart dat binnen de drie jaar een nieuw regelgevend kader moet worden gemaakt dat het bestaande (in principe onwettige) regelgevend kader vervangt. In een uitspraak eerder dit jaar heeft het Grondwettelijk Hof een eerste (schorsings)beroep tegen het Validatiedecreet verworpen (GwH 25 februari 2021, nr. 30/2021). Dit doet vermoeden dat het Validatiedecreet zal standhouden.

Regelgeving in de maak

Het recentste bericht vanuit de Regering met het oog op een regelgevend kader voor windturbines, is de nota aan de Vlaamse Regering van Vlaamse minister van Justitie en Handhaving, Omgeving, Energie en Toerisme, Zuhal Demir. De nota spreekt over het uitstippelen van een beleidsvisie voor windenergie de komende legislatuur en het huidig beoordelingskader voor kleine en middelgrote windturbines. Een nota aan de Vlaamse Regering is een (aller)eerste stap in de opmaak van regelgeving vanuit de regering na het opstellen van het regeerakkoord. In zo’n nota zet de minister zijn of haar plannen voor beleid uiteen aan de regering en vraagt daarvoor de toestemming. Nadien worden studies opgemaakt, een voorontwerp opgesteld en adviezen ingewonnen om uiteindelijk (hopelijk) tot een decreet te komen.

Bij gebrek aan een afwegingskader voor kleine windturbines moet de gemeente dergelijke aanvragen momenteel zoals andere omgevingsvergunningsaanvragen voor stedenbouwkundige handelingen behandelen. In de eerste plaats moet er geoordeeld worden of de geplande winturbine verenigbaar is met de toepasselijke stedenbouwkundige voorschriften. Verder zal de overheid moeten onderzoeken of de aanvraag inpasbaar is in de omgeving. Voor kleine en middelgrote windturbines zijn de toetsingselementen voor de ruimtelijke inpasbaarheid eenvoudigweg een toetsing aan de “goede ruimtelijke ordening” uit de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, tenzij de lokale overheid een eigen specifiek kader heeft vastgesteld. Dergelijk kader kan bijvoorbeeld slaan op de beleidsmatig gewenste ontwikkelingen van de stad of gemeente.

In de voormelde nota wordt ook de noodzaak voor een Vlaams afwegingskader voor kleine en middelgrote windturbines benadrukt. Die nood komt vanuit de steunmaatregelen die Vlaanderen biedt voor de installaties en vanuit de vraag van lokale besturen en middenveld om duidelijkheid over de regelgeving. Daarbij wordt verwezen naar het PIO-project Versnelling Energietransitie door Wind (Programma Innovatieve Overheidsopdrachten) dat als test kan dienen bij de uitwerking van het kader.

Hoewel er nog geen concreet zicht is op de timing van de ontwikkeling van nieuwe regelgeving door de Regering, blijkt alleszins dat het bestaande regelgevend kader voor windturbines vervangen moet worden. Zo treedt de nota de visie van het Hof bij dat voor de vaststelling van de sectorale milieuvoorwaarden voor windturbines (VLAREM II) de plan-MER-plicht gold. Niettemin moet voorafgaand aan een nieuwe regelgeving en dus nieuwe sectorale voorwaarden, omzendbrieven of een decreet eerst een plan-MER worden opgesteld. Vanzelfsprekend zal deze vereiste voor vertraging zorgen. Het gegeven dat de decreetgever een tijdspanne van drie jaar heeft gerekend om de bestaande wetgeving te repareren, geeft een idee van het tijdsframe.

Een haalbaar succes?

Afgezien van bovenstaande uiteenzetting blijft het nog de vraag of particuliere windmolens rendabel zijn. Het grote probleem van kleine windmolens is namelijk dat ze beperkt zijn in hoogte waardoor ze heel weinig wind opvangen en laat dat nu net het concept van een windmolen zijn natuurlijk. Particuliere windmolens kunnen pas energie produceren bij windsnelheden vanaf 3 meter per seconde. Concreet betekent dit dat alleen windmolens aan de kust energie kunnen opleveren.

Daarbij komt ook nog dat zelfs kleine windmolens niet goedkoop zijn. Voor dergelijke windmolens moet men rekenen op een bedrag tussen de 10.000 en 25.000 euro. Dat zou betekenen dat de investering pas na 20 jaar is terugverdiend. Er bestaan evenwel mini-windmolens vanaf een kleine 1000 euro, al is de opwekking van groene stroom dan zeer beperkt.

 

Bronnen: