Toch loont het om ook even in dit verband het verval van deze vergunningen onder de loep te nemen. De vervalregeling, die niet zelden voor discussie zorgt, kan namelijk niet zomaar losgekoppeld worden van de regels inzake handhaving.
Het verval van een omgevingsvergunning kan in sommige gevallen mogelijks een bijkomende administratieve ‘sanctie’ zijn die de bouwheer niet zag aankomen.
Het verval van een omgevingsvergunning
Een omgevingsvergunning vervalt onder meer als niet binnen de 2 jaar met de uitvoering van de vergunde handelingen wordt gestart (artikel 99 §1 lid 1, 1° OVD). Deze vervaltermijn is erop voorzien bouwheren aan te sporen (spoedig) met hun vergunde werken te beginnen.
De rechtspraak verfijnde deze vervalgrond door te oordelen dat de start van de werken effectief moet zijn (RvS 1 februari 2005, nr. 139.974). Een minimale of een symbolische aanvang van de werken kan immers het verval niet voorkomen (Brussel 4 november 2013).
De redenering hiervan sluit aan bij de (verplichte) bedoeling van de bouwheer om de vergunde handelingen uit te voeren. Zuiver symbolische handelingen getuigen daar niet van en beschermen de vergunning dus niet tegen een verval.
Onvoldoende bouwen is niet bouwen, maar is fout bouwen, wel bouwen?
Niet bouwen is onvoldoende om het verval van een omgevingsvergunning tegen te gaan. In dit verband stelt zich dan de vraag of fout bouwen dit wel kan. Met andere woorden: kan men een omgevingsvergunning tegen verval beschermen door een stedenbouwkundig misdrijf te begaan?
Dat vergunningverlening en handhaving twee verschillende zaken zijn, bevestigd de Raad voor Vergunningsbetwistingen met de regelmaat van de klok (RvVb 16 juni 2020, nr. A-1920-0937; RvVb 27 januari 2022, nr. A-2122-0396). Toch staan beide niet altijd even los van elkaar als men zou denken.
Ter herinnering pleegt men onder meer een stedenbouwkundig misdrijf als men zonder of in strijd met een vergunning bouwt (artikel 6.2.1 lid 1, 1° VCRO). Op basis hiervan kan men twee hypotheses maken:
- Ten eerste het onwettig bouwen zonder vergunning
- Ten tweede het onwettig bouwen in strijd met de vergunning(svoorwaarden).
Hypothese 1: bouwen zonder vergunning
Stel: er wordt een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een eengezinswoning met aangebouwde garage (inclusief groendak). Kan het bouwen van een vrijstaande garage achteraan het perceel het verval van de vergunning tegengaan?
Het antwoord zal instinctief, en terecht, nee zijn. Er kan in dit geval namelijk bezwaarlijk verdedigd worden dat er gestart is met de ‘vergunde handelingen’. De vergunning werd verleend voor een eengezinswoning met aangebouwde garage en niet voor de oprichting van een vrijstaande garage. Het bouwen van een vrijstaande garage houdt in dit opzicht geen verband met de vergunde handelingen en is dan ook opgericht zonder vergunning.
Er is in dit geval dus:
- enerzijds een stedenbouwkundig misdrijf gepleegd; en
- anderzijds blijft het verval van de verleende vergunning verder lopen.
Hypothese 2: bouwen in strijd met de vergunning(svoorwaarden)
Stel: dezelfde vergunning werd verleend. Kan het bouwen van de aangebouwde garage zonder groendak het verval van de vergunning tegengaan?
Ook hier zal het antwoord allicht, terecht, snel en volmondig ja zijn. De vergunning werd verleend voor een eengezinswoning met aangebouwde garage met groendak. Het (aan)bouwen van een garage (zonder groendak) behoort dan wel tot de vergunde handelingen, maar is in strijd met de vergunning(svoorwaarden).
In dit geval zou het verval van de vergunning (althans voor de garage) voorkomen kunnen zijn, maar is nog steeds een stedenbouwkundig misdrijf gepleegd.
Redelijkheid en zorgvuldigheid in de gemeentelijke toolbelt
Op de vraag of fout bouwen ook bouwen is om een verval van de vergunning tegen te gaan, bestaat geen pasklaar antwoord. De gemeente zal met de gebruikelijke finesse, zorgvuldigheid en redelijkheid, en geval per geval, het al dan niet ingetreden verval moeten beoordelen.
Wat wel van belang lijkt te zijn, is een intentioneel of materieel element met betrekking tot de uitvoering van de handelingen (zie bv. RvVb 5 juni 2012, nr. A/2012/0229).
Worden, in hun essentie, de vergunde handelingen uitgevoerd, maar worden deze foutief (in strijd met de vergunning) uitgevoerd, kan de vergunning beschermd worden tegen een verval (RvS 11 juni 2009, nr. 194.109; RvS 13 juni 2013, nr. 223.861).
Dit lijkt alvast ook te stroken met de bewoordingen van het decreet. De verwezenlijking van de vergunde stedenbouwkundige handelingen beschermen de vergunning tegen verval. Voert men die handelingen vervolgens uit in strijd met de vergunning, pleegt men een stedenbouwkundig misdrijf.
Worden daarentegen andere handelingen foutief (zonder vergunning) uitgevoerd, zal de vervaltermijn van de vergunning gewoonweg verderlopen (RvVb 9 juli 2013, nr. A/2013/0389; RvVb 27 januari 2015, nr. A/2015/0045). Een hardleerse bouwovertreder mag namelijk niet met een geldige vergunning beloond worden voor het oprichten van een ander gebouw op een andere inplantingsplaats (RvVb 30 oktober 2012, nr. A/2012/0440).
Het mag dus duidelijk zijn dat niet elk gepleegd stedenbouwkundig misdrijf noodzakelijk de geldigheid en wettigheid van elke verleende omgevingsvergunning op de helling zet. Het verdient daarentegen wel aanbeveling daar rekening mee te houden bij de beoordeling van de geldigheid van een vergunning.
Let wel: ook voor verjaarde stedenbouwkundige misdrijven kan de gemeente nog een regularisatie eisen. Daarvoor is wel vereist dat de onwettige uitgevoerde handelingen onlosmakelijk verbonden zijn met het voorwerp van een vergunningsaanvraag.
Meer hierover kan u lezen is de eerdere opinie “Misdrijven en vergunning: it takes two to tango”.
Wilt u direct antwoord op uw vragen?
Met een abonnement op Schulinck Omgevingsrecht krijgt u binnen 2 werkdagen een juridisch onderbouwd, praktisch antwoord.
Ontdek het zelf via onze database. Nog geen abonnement? Vraag dan snel een demo aan!