In deze opinie wordt aan dit lijstje een onderwerp toegevoegd, namelijk de bijstelling en regularisatie van vergunningsvoorwaarden. Want ook daar oefenen omgevingsmisdrijven een bepaalde invloed op uit.
Het bijstellen van voorwaarden
Bijzondere milieuvoorwaarden
Bijzondere milieuvoorwaarden kunnen worden bijgesteld (artikel 82 OVD). De bijstellingsprocedure, die als specifieke procedure is ingericht, verloopt grosso modo gelijk aan de gewone vergunningsprocedure. Ook die omvat dus een V&O-fase, een principieel openbaar onderzoek en een beslissingstermijn van 105 of 120 dagen (artikel 87 OVD e.v.). Tegen een bijstellingsbeslissing is ook een administratief beroep mogelijk (artikel 90 OVD).
De vergunningverlenende overheid kan een bijstellingsprocedure in eerste instantie ambtshalve (zelf), via een gemotiveerd verzoek opstarten (artikel 82 lid 1, 1° OVD). Bovendien kan een bijstellingsprocedure ook worden opgestart op gemotiveerd verzoek van (artikel 82 lid 1, 2° OVD).
- de bevoegde dienst van de gemeente, de POVC of GOVC als gevolg van een algemene of gerichte evaluatie cfr. artikel 5.4.11 DABM
- het betrokken publiek
- de toezichthouder die is aangewezen om toezicht uit te oefenen over de IIOA
- de leidend ambtenaar van een adviesinstantie is aangewezen om te adviseren over de IIOA
- de leidend ambtenaar van AGOP Milieu
Deze regeling is overigens niet nieuw, maar geïnspireerd op voormalig artikel 21 Milieuvergunningsdecreet en voormalig artikel 45 VLAREM I (Parl.St. Vl. P. 2013 – 14, stuk 2334/1, p. 54). Het ging hierbij dus eerder om een omgevingsvergunningsproofing van de al bestaande regelgeving dan om het invoeren van nieuwe regels.
Maar ook stedenbouwkundige vergunningsvoorwaarden
Enkele jaren later werd toegevoegd dat, op verzoek van de vergunningshouder, niet alleen nog milieuvoorwaarden, maar ook stedenbouwkundige vergunningsvoorwaarden bijgesteld konden worden (artikel 82/1 OVD).
De decreetgever achtte het namelijk essentieel dat, zonder onderscheid, alle voorwaarden bijgesteld zouden kunnen worden. Het hoorde daarbij duidelijk te zijn dat de ‘basisvergunning’ niet (meer) in vraag zou kunnen worden gesteld door de aanvraag tot het wijziging van de voorwaarden (Parl.St. Vl.P. 2018 – 19, stuk 1875/3, p. 18).
Goed om te weten
Aangezien voortaan artikel 82/1 OVD dan ook de rechtsbasis is om, vanuit de vergunningshouder of exploitant, vergunningsvoorwaarden bij te stellen, werd datzelfde initiatiefrecht voor de exploitant uit artikel 82 lid 1, 2° b) OVD geschrapt.
Sindsdien zijn dus ook, zonder dat daarvoor een specifieke wijzigingsvergunning aangevraagd moet worden, bijstellingsverzoeken mogelijk voor bijvoorbeeld stedenbouwkundige vergunningsvoorwaarden.
Al blijkt die procedure niet zonder gevaar te zijn… De Raad voor Vergunningsbetwistingen stelde namelijk recent het onderscheid tussen bijstellen en regulariseren op scherp.
Het regulariseren van een niet-conforme uitvoering
Een bijstelling is bedoeld om een niet uitvoerbare of realiseerbare vergunningsvoorwaarde te wijzigen of aan te vullen.
Goed om te weten
Ook een opheffing wordt daaronder bedoeld (RvVb 19 januari 2023, nr. A-2223-0438).
Een regularisatie is er daarentegen op gericht om een reeds uitgevoerde en voltrokken onwettige toestand (i.e. gebouwd in strijd met de verkregen vergunning) te regulariseren.
Dat deze procedures niet met elkaar verward of ingewisseld mogen worden, bracht de Raad dus recent nog in herinnering.
Voerde de vergunningshouder zijn/haar vergunning niet conform de opgelegde vergunningsvoorwaarden uit, dringt een regularisatie zich op en is een bijstelling niet (meer) mogelijk.
In het andere geval, zou een aanvrager namelijk, om een vergunning te kunnen bekomen, akkoord kunnen gaan met alle door de overheid voorgestelde vergunningsvoorwaarden om ze vervolgens niet uit te voeren en naderhand een bijstelling te vragen. Een niet-conforme uitvoering (van een vergunningsvoorwaarde) is nochtans een grondslag voor de vaststelling van een stedenbouwkundig misdrijf (artikel 6.2.1 VCRO). Zulke onwettige situaties kunnen enkel ongedaan gemaakt worden met een regularisatievergunning (artikel 81 OVD).
Aangezien bij de beoordeling van een regularisatievergunningsaanvraag abstractie gemaakt moet worden van de onwettige toestand, moet namelijk het gehele project opnieuw aan de goede ruimtelijke ordening worden getoetst als een aanvrager een bewuste, reeds niet conform uitgevoerde, voorwaarde gewijzigd wenst te zien (RvVb 20 april 2023, nr. A-2223-0797).
Het moment van indiening van een bijstellingsverzoek, en de achterliggende feitelijke stand van zaken van (de uitvoering van) een project, is dus essentieel.
Het handhaven via voorwaarden?
Maar ook de vergunningverlenende overheid houdt beter een goed onderscheid aan tussen het opleggen van voorwaarden en het handhavend optreden.
Naast de algemene en sectorale milieuvoorwaarden kan de vergunningverlenende overheid namelijk ook bijzondere milieuvoorwaarden opleggen (artikel 5.4.6 DABM). Bijzondere milieuvoorwaarden zijn als het ware bijkomende maatregelen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van mens en milieu tegen onaanvaardbare risico’s en hinder afkomstig van de aangevraagde exploitatie. Zij vullen dus in beginsel de algemene en sectorale milieuvoorwaarden aan.
Een bijzondere milieuvoorwaarde kan dan ook niet louter zijn ingegeven “omwille van redenen van handhaving” of met als enig doel “de controle op de naleving van die reeds na te leven voorwaarden beter mogelijk te maken” (RvVb 7 september 2023, nrs. RvVb-A-2324-0010, RvVb-A-2324-0011, RvVb-A-2324-0012, RvVb-A-2324-0013 en RvVb-A-2324-0014). Het toezicht- en handhavingscontentieux is namelijk geregeld in specifieke bepalingen (zie Titel XVI DABM).
Ook in het kader van stedenbouwkundige vergunningsvoorwaarden oordeelde de RvVb tot slot al dezelfde lijn.
Zo is de voorwaarde die de afbraak van een onwettig opgericht bijgebouw verbindt aan de vergunning van het hoofdgebouw, onwettig. Die voorwaarde beoogt namelijk niet om het aangevraagde in overeenstemming te brengen met het recht en de goede ruimtelijke ordening, maar heeft een zuiver handhavingsdoel (RvVb 20 december 2016, nr. A/1617/0439).