De omgevingsvergunning kenmerkt zich door:
- het zakelijk karakter;
- het verlenen ervan onder voorbehoud van de burgerlijke rechten die betrekking hebben op het onroerend goed;
- en het feit dat het geen afbreuk mag doen aan de burgerlijke rechten van derden (artikel 78 Omgevingvergunningendecreet).
De burgerlijke rechten, zoals het recht op uitweg, eigendomsrechten, lichten en zichten ect., staan dus naast de omgevingsvergunning.
Wettigheid en uitvoerbaarheid
Het voorbehoud van de burgerlijke rechten is een toepassing van de scheiding der machten, wat betekent dat de rechtbanken oordelen over burgerlijke rechten.
Hieruit volgt dat het college van burgemeester en schepenen zich buigt over de wettigheid van de omgevingsvergunningsaanvraag, maar zich niet uitspreekt over de uitvoerbaarheid.
Nochtans kan net de uitvoering van de omgevingsvergunning een weerslag hebben op burgerlijke rechten van derden.
Het verlenen van de omgevingsvergunning onder voorbehoud van en zonder afbreuk te doen aan burgerlijke rechten van derden, houdt m.a.w. in dat de houder van de vergunning bij de uitvoering ervan rekening moet houden met voormelde rechten.
De omgevingsvergunning zelf vormt dus geen vrijgeleide om bij de uitvoering burgerlijke rechten van o.a. buren te miskennen.
Dit volgt uit verschillende arresten van de Raad voor Vergunningsbetwistingen (RvVb 28 januari 2020, nr. RvVb/A/1920/0493 en RvVb 19 februari 2019, nr. RvVb/A/1819/0624).
Betwiste en niet betwiste burgerlijke rechten
Het college van burgemeester en schepenen mag en kan zich zodoende niet uitspreken over betwiste burgerlijke rechten van derden.
Die bevoegdheid komt volgens artikel 144 Grondwet uitsluitend toe aan de rechtbanken.
Toch is enige nuance vereist:
- Vooreerst zal de gemeente rekening houden met een definitieve rechterlijke uitspraak over een betwisting van burgerlijke rechten (artikel 40 Grondwet);
- Ten tweede kan de gemeente vaststellingen doen over burgerlijke rechten die bv. volgens een akte met de enige bewijskracht, niet in betwisting zijn. Het zakelijk karakter van de omgevingsvergunning onder voorbehoud van de burgerlijke rechten van derden belet dus niet dat de gemeente rekening moet houden met burgerlijke rechten die niet in betwisting zijn;
- Ten derde doet een omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden de door de mens gevestigde erfdienstbaarheden (bv. recht van doorgang) en bij overeenkomst vastgestelde verplichtingen met betrekking tot het grondgebruik teniet, voor zover ze onverenigbaar zijn met de omgevingsvergunning en uitdrukkelijk in de vergunningsaanvraag zijn vermeld (artikel 78 §2 Omgevingsvergunningendecreet);
- Tot slot is het aan de gemeente om elke omgevingsvergunningsaanvraag te beoordelen en te toetsen aan de goede ruimtelijke ordening (artikel 4.3.1 § 1, 1°, d) en lid 2 VCRO). De burgerlijke rechten van derden, zoals afstandsregels in het Veldwetboek en het Burgerlijk Wetboek, kunnen daar een onderdeel van uitmaken.
Tip
Het staat de gemeente vrij om bepaalde burgerlijke rechten met een ruimtelijk aspect, zoals de afstandsregels in het Veldwetboek en het Burgerlijk wetboek, vast te leggen in een stedenbouwkundige verordening of een gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP). Op die manier ontpopt een burgerlijk recht zich tot een afdwingbaar stedenbouwkundig voorschrift waaraan de gemeente een omgevingsvergunningsaanvraag moet toetsen.