15 jaar oude BPA’s
Normaliter vormen de (bestemmings)voorschriften uit een BPA een toetsingsgrond bij de beoordeling van een vergunningsaanvraag (artikel 4.3.1 §1, 1°, a) VCRO).
Voor BPA’s die echter 15 jaar oud zijn bestaat er de mogelijkheid om voorbij te gaan aan deze voorschriften (artikel 4.4.9/1 VCRO). Daaraan zijn wel een aantal voorwaarden verbonden.
Zo mag er geen afwijking toegestaan worden voor wat betreft wegenis, openbaar groen en erfgoedwaarden.
Ook moet het plan in kwestie aanvullende voorschriften bevatten ten aanzien van de opgelijste harde bestemmingen vermeld in artikel 4.4.9/1 lid 3 VCRO. Daarbij zijn afwijkingen uitgesloten voor BPA’s die stedenbouwkundige voorschriften voorzien voor agrarisch gebied, ruimtelijk kwetsbaar gebied of recreatiegebied, evenals voor gebieden die aangeduid zijn als watergevoelig openruimtegebied.
Het BPA moet dus aanvullend zijn ten opzichte van de gewestplanbestemming. Maar wanneer spreken we van een aanvullend plan?
Aanvullend BPA
Typisch gezien zorgt een aanvullend BPA voor een loutere detaillering of verfijning van de stedenbouwkundige voorschriften van de gewestplanbestemming. Het BPA mag geen bestemmingen toelaten die dermate grote oppervlakte beslaan zodat hoofdbestemming in gedrang komt of uitgesloten wordt (RvS 11 juni 2010, nr. 205.100)
Al interpreteerde de Raad voor Vergunningsbetwistingen in het verleden nogal wisselvallig of er sprake was van een afwijkend dan wel aanvullend BPA. Zo oordeelde de Raad eerder dat een zone voor eengezinswoningen en tuinstrook in woongebied veeleer afwijkend dan aanvullend was (RvVb 3 maart 2020, nr. RvVb-A-1920-0608).
In een ander dossier vond de Raad een BPA dat zones voor plein en parking, recreatie en openbare wegenis voorziet wel inpasbaar in woongebied en dus een verfijning van die gewestplanbestemming (RvVb 23 juni 2020, nr. A-1920-0952). Ook recentere rechtspraak van de RvVb volgt deze redelijkere trant (RvVb 28 april 2022, nr. RvVb-A-2122-0698).
Een uitspraak van begin dit jaar toont aan dat de RvVb deze pragmatische invulling van het begrip ‘aanvullend BPA’ voortzet.
Primordiaal gericht op hoofdbestemming (RvVb 30 januari 2025, nr. A-2425-0442)
In het betrokken dossier vorderen de verzoekende partijen de vernietiging van een omgevingsvergunning voor een meergezinswoning met 32 appartementen, een handelsruimte en ondergrondse parking.
De aanvraagpercelen liggen volgens het gewestplan in woongebied. Bovenop dit gewestplan ligt evenwel een 15 jaar oud BPA. Het terrein ligt in een zone 3: middelhoogbouw-zone met bebouwing tot vijf bouwlagen met platte dakvorm.
De verzoekende partijen beargumenteren dat er hier sprake is van een afwijkend BPA. Een aantal bestemmingen zijn volgens hen immers afwijkend en niet aanvullend. Zo kleurt het BPA onder meer een aantal zones als volgt in:
- een monumentenzone (zone 6)
- een zone voor (horeca)terrassen (zone 7)
- een voortuinzone met uitdrukkelijk bouwverbod (zone 8)
- een park of sportzone (zone 9)
- een pleinzone met recreatief karakter (zone 10)
Maar de Raad voor Vergunningsbetwistingen volgt de verzoekende partijen niet. Het BPA vormt met deze zones niets meer dan een verfijning van de gewestplanbestemming woongebied. Ook in woongebied zijn immers aan wonen verwante activiteiten toegelaten. Denk aan sociaal-culturele inrichtingen, groene zones en dergelijke (artikel 5.1.0 van het Inrichtingsbesluit).
De Raad vervolgt dat de voorschriften inzake wonen het overgrote deel vormen van het BPA (zie de afbeelding van het grafisch plan in kwestie). Hij wijst daarbij op de volgende gebieden:
- zone 1: dijk-hoogbouw-zone met bebouwing tot 10 bouwlagen en platte dakvorm
- zone 2: hoogbouw-zone met bebouwing tot 8 bouwlagen met platte dakvorm
- zone 3: middelhoogbouw-zone met bebouwing tot 5 bouwlagen met platte dakvorm
- zone 4: meergezins-bouwzone van 3 tot 7 bouwlagen met hellende dakvorm
- zone 5: open en halfopen woonzone
Daaruit blijkt dus dat het BPA primordiaal gericht is op wonen, aldus de RvVb. Dat het plan ook ondergeschikt andere voormelde bestemmingen toelaat, doet aldus niet besluiten dat er hier sprake is van een afwijkend BPA.
Andere valkuilen
Dat de RvVb deze koers aanhoudt, kunnen we toejuichen. De Raad stelt in heldere bewoordingen dat een BPA ook aanvullend kan zijn als de hoofdbestemming in hoofdzaak overeind blijft en het plan ondergeschikt gebieden verfijnt met nevenfuncties. Weliswaar gaat het daarbij om nevenfuncties die verenigbaar zijn met de onderliggende gewestplanbestemming.
In contrast met dat laatste staan de BPA’s die afwijkende bestemmingen bevatten. Die zijn wel problematisch, zelfs al wijken de BPA’s slechts deels af. Zo houdt de rechtspraak steevast aan dat BPA’s in de regel één en ondeelbaar zijn (zie o.m. RvVb 5 september 2024, nr. A-2425-0009; RvVb 30 januari 2025, nr. A-2425-0442). Een plan kwalificeer je dus in zijn geheel als afwijkend of aanvullend. Ongeacht of de aanvraag ligt in een “aanvullend gedeelte” van het BPA, zal een “afwijkend deel” steeds zorgen voor een kwalificatie als ‘afwijkend BPA’ en de toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid uitsluiten (RvVb 14 maart 2024, nr. A-2324-0531).
Aanvragen voor afwijkingsmogelijkheden waarbij het plan dus primordiaal de hoofdbestemming bevestigt zijn daarmee nog niet per se home free.

Meer weten?
Vraag eenvoudig een proefabonnement op de databank Schulinck Omgevingsrecht aan. Krijg toegang tot een compleet pakket aan wetten en jurisprudentie op het gebied van Omgevingsrecht. Raadpleeg ook eenvoudig de juridische helpdesk. Binnen 2 werkdagen krijgt u een antwoord op uw vraag.