Elke week lichten de juridische experten van Schulinck Omgevingsrecht een interessant arrest binnen het Vlaamse omgevingsrecht toe. Deze week is dat het arrest van het Grondwettelijk Hof van 11 april 2023, nr. 59/2023. Daarmee vernietigt het Hof artikel 35 lid 3, 2° en 3° DBRC-decreet.
Verstrenging vernietigingsvereisten
Het Decreet van 21 mei 2021 tot wijziging van het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges, wat betreft de optimalisatie van de procedures (hierna: Optimalisatiedecreet) wijzigde het DBRC-decreet op verschillende punten. Een van die wijzigingen betrof artikel 35 lid 3 DBRC-decreet (artikel 6 Optimalisatiedecreet).
Los van de mogelijkheid om de schending van regels van openbare orde in te roepen, kon volgens lid 3 voortaan een schending van een norm of algemeen rechtsbeginsel geen aanleiding meer geven tot vernietiging als:
- De partij die de schending aanvoert, niet wordt benadeeld door de ingeroepen onwettigheid (belangenvereiste)
- De aangevoerde onwettigheid kennelijk niet strekt tot de bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept (relativiteitseis)
- De verzoekende partij kennelijk heeft nagelaten die onwettigheid aan te voeren op het nuttige ogenblik tijdens de bestuurlijke procedure (attentieplicht)
Verschillende belanghebbenden gingen niet akkoord met de doorgevoerde decreetswijziging. Zij stelden beroep tot vernietiging in bij het Grondwettelijk Hof. In essentie vormen volgens hen de relativiteitseis en de attentieplicht een ongeoorloofde inperking op het recht op toegang tot de rechter. Deze beperking klemt volgens hen des te meer in omgevingszaken waar dat recht een waarborg biedt voor de vrijwaring van het recht op bescherming van een gezond leefmilieu (standstillbeginsel, artikel 23 Grondwet).
Relativiteitseis
Toelichting decreetgever
Geen vernietiging mogelijk als de aangevoerde onwettigheid kennelijk niet strekt tot de bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept
De decreetgever stelt dat deze regel kadert in de definitieve geschillenbeslechting. Overheidsoptreden moet wel wettig zijn. Maar niet iedereen heeft steeds recht op een vernietiging. Rechtsbescherming dient voor wie in zijn rechtspositie is aangetast.
De decreetgever wijst op het criterium ‘kennelijk’ in de relativiteitseis. Alleen wanneer duidelijk vaststaat dat de norm of het beginsel niet de belangen waarborgt van degene die zich erop beroept, kan het middel op die grond verworpen worden.
Tot slot hecht de decreetgever waarde aan de concrete positie van de verzoeker. Hij wil meer aandacht voor rechtsbescherming, dan het absoluut bewaken van de wettigheid van het overheidsoptreden. Zo wil de decreetgever tot een snellere definitieve geschillenbeslechting komen en onnodige carrousels vermijden.
Beoordeling Grondwettelijk Hof
Volgens het Hof verantwoordt de doelstelling de relativiteitseis niet. Het Hof wijst daarbij op de belangenvereiste bij de ontvankelijkheid van het beroep en de vereiste van het belang bij het middel. De bestuursrechter stelt immers al concreet vast dat de rechtszoekende belang heeft bij de vernietiging van de beslissing en dat de partij concreet in zijn belangen wordt geschaad door de aangevoerde onwettigheid. De relativiteitseis veronderstelt echter dat de bestuursrechter zijn onderzoek ook nog beperkt tot onwettigheden waarbij de norm op abstracte wijze de belangen van de procespartij schendt. Dit staat volgens het Hof haaks op de doelstelling van de relativiteitseis om het bestuursprocesrecht af te stemmen op de concrete positie van de procespartijen.
Dat de relativiteitseis enkel speelt wanneer een norm of rechtsbeginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van de partij die zich erop beroept, doet volgens het Hof niet anders besluiten. Zo legt het Grondwettelijk Hof uit dat het feit dat een norm bepaalde belangen voor ogen heeft, niet uitsluit dat de schending van die normen ook andere belangen nadelig kan raken. De relativiteitseis zou bovendien mogelijk kunnen maken om de rechtsbescherming in omgevingszaken uit te hollen door het beperken van het beschermingsbereik van normen en rechtsbeginselen.
Tot slot stelt het Hof vast dat het merendeel van de normen en rechtsbeginselen in het omgevingsrecht geen vastgesteld of moeilijk vast te stellen beschermingsbereik heeft. De relativiteitseis doet dus afbreuk aan het rechtszekerheidsbeginsel. Evenmin is er sprake van een versnelling van de bestuursrechtelijke procedure wanneer de bestuursrechter telkens moet bepalen welke belangen de norm beschermt.
Attentieplicht
Toelichting decreetgever
Geen vernietiging als de verzoekende partij kennelijk heeft nagelaten die onwettigheid aan te voeren op het nuttige ogenblik tijdens de bestuurlijke procedure
De decreetgever wil een tijdige en afdoende informatievergaring tijdens de bestuurlijke procedure. De attentieplicht moedigt burgers aan om zo vroeg mogelijk alle nuttige informatie en bezwaren te kennen te geven. Zo kan het bestuur met kennis van zaken beslissen.
De bestuursrechter let erop dat de attentieplicht geen afbreuk doet aan het recht op toegang tot de rechter. Het is niet de bedoeling om de toegang tot de rechtsgang te ontzeggen aan leden van het betrokken publiek die pas na de bekendmaking van een beslissing in eerste of laatste administratieve aanleg gewezen worden op nadelige gevolgen van de beslissing. Dat kan ook niet als deze personen pas na de bekendmaking kennis krijgen van relevante rechtsregels of rechtsbeginselen.
Tot slot wijst de decreetgever op enkele garanties. Zo kunnen partijen steeds de schending van regels van openbare orde opwerpen. Ook voegt de decreetgever toe dat enkel een ‘kennelijk’ verzuim om de onwettigheid op het meest nuttige moment in de bestuurlijke fase in te roepen van toepassing is voor de attentieplicht.
Beoordeling Grondwettelijk Hof
Ook over de attentieplicht gaat het Hof niet akkoord met de redenering van de decreetgever. Het Hof stipt aan dat volgens de attentieplicht burgers verplicht zijn om op het meest nuttige ogenblik tijdens de bestuurlijke fase alle onwettigheden te identificeren en op te werpen. Het signaleren van alle juridische problemen in meestal technische en complexe dossiers betekent dat burgers al in het begin van de bestuurlijke fase beroep moeten doen op advocaten.
Het Hof oordeelt dat het nagestreefde wederkerige bestuursrecht niet verantwoordt dat het feit dat een overheid een onwettigheid begaat, minder verregaande gevolgen heeft dan het feit dat de burger dit niet onmiddellijk heeft opgemerkt. Het Hof wijst ook op de ongelijkheid in de relatie tussen burger en overheid. Die laatste heeft in vergelijking met de gemiddelde burger doorgaans meer middelen en kennis van zaken. Gelet op het zorgvuldigheidsbeginsel mag trouwens niet verwacht worden dat de overheid zonder het initiatief van burgers niet in staat zou zijn om onregelmatigheden te signaleren en recht te zetten.
Het Hof oordeelt verder dat de doelstelling van een tijdige en correct informatievergaring en een efficiënte finale geschillenbeslechting de attentieplicht niet verantwoordt. Opnieuw merkt het Hof op dat ook het onderzoek naar de attentieplicht bezwaarlijk bijdraagt aan een efficiënte behandeling van geschillen.
Tot slot merkt het Hof nog op dat de drempel, een ‘kennelijk’ verzuim om onwettigheden tijdig aan te merken, niet anders doet besluiten.
Schulinck Omgevingsrecht
Meer informatie over rechtsbescherming vinden onze klanten in Schulinck Omgevingsrecht. Nog geen abonnement? Vraag zeker een demo aan!