Elke week lichten de juridische experten van Schulinck Omgevingsrecht een interessant arrest binnen het Vlaamse omgevingsrecht toe. Deze week is dat het arrest van het Grondwettelijk Hof van 3 oktober 2024, nr. 109/2024. In dit arrest vernietigt het Hof de bepaling over de aanvang van de beroepstermijn voor derden-belanghebbenden bij een registratiebeslissing (artikel 4.8.11 §2, 2°, b) VCRO).
Het Grondwettelijk Hof vernietigt artikel 4.8.11 §2, 2°, b) VCRO wegens strijdigheid met het recht op toegang tot de rechter en het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel. Op grond van dat artikel gaat de beroepstermijn tegen een registratiebeslissing in op:
-
de dag na de betekening, wanneer een dergelijke betekening vereist is, of
-
de dag na de opname van de constructie in het vergunningenregister, in alle andere gevallen
Zie eerdere rechtspraak op vrijdag waarin we het tussenarrest van de Raad voor Vergunningsbetwistingen in deze zaak bespraken.
Het Hof herneemt in zijn vernietigingsarrest de volledige motivatie uit zijn arrest van 19 oktober 2023, nr. 140/2023 (prejudiciële vraag).
De Raad voor Vergunningsbetwistingen wou in dat dossier vernemen of er een niet-toelaatbaar onderscheid in behandeling bestaat tussen een belanghebbende die opkomt tegen een registratiebeslissing en één die opkomt tegen een omgevingsvergunningsbeslissing.
De beroepstermijn tegen een omgevingsvergunning begint namelijk te lopen de dag na de aanplakking ervan (artikel 105 §3, 2° OVD). Terwijl de beroepstermijn voor derde-belanghebbenden al begint te lopen de dag na de opname in het vergunningenregister (artikel 4.8.11 §2, 2°, b) VCRO). Het aanvangspunt van beroepstermijn voor een registratiebeslissing en een omgevingsvergunning verschilt dus.
Het Hof stelt dat een verschillende behandeling die voortvloeit uit de toepassing van verschillende procedureregels in verschillende omstandigheden op zich houdt geen discriminatie inhoudt. Gelet op het verschil tussen beiden soorten beslissingen is de decreetgever niet verplicht om identieke procedurevoorschriften te voorzien. Slechts wanneer die verschillende behandeling een onevenredige beperking zou zijn van de rechten van betrokkenen kan er sprake zijn van discriminatie.
Daarnaast wou de Raad vernemen of de procesrechtelijke regels bij registratiebeslissingen afbreuk doen aan het recht op toegang tot de rechter. De beroepstermijn voor derde-belanghebbenden begint te lopen de dag na de opname in het vergunningenregister (artikel 4.8.11 §2, 2°, b) VCRO). Voor zo’n opname geldt er dus geen bekendmakingsplicht waardoor er een strenge waakzaamheidplicht rust op de derde-belanghebbenden.
Het Hof oordeelt dat het hier gaat om een “onevenredig strenge verplichting tot waakzaamheid” in strijd met het recht op toegang tot de rechter.
De derde-belanghebbende kan effectief kennis krijgen van de beslissing via (eenvoudige) raadpleging van het vergunningenregister. Maar het kan geen redelijke verwachting zijn dat omwonenden het vergunningenregister op regelmatige basis raadplegen. Er zijn andere termijnregelingen en vormen van bekendmaking denkbaar die ieders belangen waarborgen.
Om die reden vernietigt het Hof nu de bestreden bepaling over de beroepstermijn voor derde-belanghebbenden tegen registratiebeslissingen (artikel 4.8.11, § 2, 2°, b), VCRO). Deze bepaling is niet bestaanbaar met de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het EVRM.
Schulinck Omgevingsrecht
Meer informatie over de registratiebeslissing vind je in Schulinck Omgevingsrecht. Nog geen abonnement? Vraag dan zeker een demo aan.